Psalms 41

1) opperzangmeester

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) Welgelukzalig

Het Hebr. woord wordt dal betekent een dunne, magere, uitgeteerde van vermogen, zo van het lichaam, dat is, een kranke, als der goederen en middelen, dat is, een arme. [Zie Job 5:15]. Hier schijnt het gebruikt te worden van een kranke; want David krank geweest zijnde, of [zo sommigen] nog enigzins zijnde, en ondervonden hebbende hoe wŠl het hem deed, dat hem vrome lieden met oprecht en godzalig medelijden trouwhartiglijk bezocht en getroost hadden, en hoe wee het hem integendeel deed, dat de huichelaars, hem met een vals hart bezoekende, achter zijn rug zeer schandelijk van hem geoordeeld en gesproken hadden en nog dede, heeft de vromen met dezen psalm heiliglijk willen bedanken en zijn valse vrienden en bedekte vijanden beschamen.

Job 5.15

3) kwaads

Dat is, in tijd van ongeval, tegenspoed.

4) leven

Of, verkwikken, gezond maken. Want het Hebr. woord [dat eigenlijk levendmaken betekent] wordt alzo ook genomen.

5) aarde

Verg. 1 Tim. 4:8. Of, voor gelukzalig gehouden, geroemd worden.

1Ti 4.8

6) Geef

Of, Gij zult hem niet overgeven, enz. David spreekt hier God aan.

7) begeerte

Hebr. ziel; dat is hier begeerte, lust wil. Zie Ps. 27:12.

Ps 27.12
8) ziekbed

Of, bed, of koets der flauwigheid, zwakheid, matigheid.

9) verandert

Of, hebt Gij veranderd; dat is, Gij, o God, zult zijne krankte zo zeker ten beste veranderen, alsof ik het alrede geschied zag; op profetische wijze gesproken. Of, Gij keert, of wendt zijn ganse leger; dat is, Gij zijt hem inplaats van alle menselijke hulp, die men een kranke placht aan te doen.

10) zeide

Te weten, in mijne krankte; Anders, ik zeg.

11) Mijne

Dit en het volgende nemen sommigen alzo, dat David hier wijders verhaalt wat hij van zijn wedervaren ten tijde zijner krankheid voor God geklaagd en gezegd heeft, en dienvolgens zetten zij het over, spraken, en zo in de twee volgende verzen.

12) zien

Dat is, om mij te bezoeken, te zien hoe het met mij is.

13) valsheid

Hij houdt zich of hij het van harte wel meende, maar denkt mij alles kwaads toe, dat hij uitspreekt als hij van mij is, bij zijns gelijken.

14) onrecht

Of, ondeugd, ongerechtigheid, verdriet, boosheid.

15) gaat hij

Of, gaat uit, buiten spreekt hij er van.

16) Mompelen

Zij spreken met elkander stilletjes en binnensmonds, gelijk men zegt. Alzo wordt hetzelfde woord gebruikt, 2 Sam. 12:19.

2Sa 12.19

17) hetgeen

Anders, zij bedenken over mij kwaad; [dat] mij tegen [is].

18) kleeft

Of, benauwt hem. Zij willen zeggen: Hij heeft ergens Belials- of schelmstuk, boevenstuk, bedreven, waarom hij met deze Belialsplaag [waarvan sommigen dit verstaan] beleden is, dies moet hij voort; gelijk Jobs vrienden hem als een goddelozen om zijn vreemd lijden veroordelen. Van het woord Belial, zie Deut. 13:13. en verg. 2 Sam. 22:5.

De 13.13 2Sa 22.5

19) weder

Hebr. niet toedoen, of voortvaren op te staan.

20) de man

Dat is, mijn vredegenoot, bondgenoot, met wien ik in vrede leefde. Verg. 2 Sam. 8:10. Ps. 55:21. Jer. 20:10

2Sa 8.10 Ps 55.20 Jer 20.10

21) brood

Met mij dagelijks ter tafel ging, en met mij zeer gemeenzaamlijk leefde.

22) grotelijks

Hebr. groot gemaakt. Het is ene gelijkenis, genomen van de beesten, die met de hielen achteruitslaan en iemand kwetsen. De zin is: Hij heeft zich dartel, trouweloos en ondankbaar twegen mij opgesteld, om mij met list of geweld onder de voeten te werpen. Verg. Deut. 32:15. Deze woorden worden ook op den verrader Judas en den Here Christus [wiens voorbeeld David was] toegepast, Joh. 13:18. gelijk meer andere redenen in dezen psalm op Christus geduid worden.

De 32.15 Joh 13.18
23) vergelden

Als hun heer zijnde en gesteld tot bestraffing der bozen en bescherming der vromen, zal ik hen volgens mijn ambt en hunne verdiensten behandelen. Want alhoewel Gij recht hebt mij te kastijden, zo hebbe zij toch geen recht of reden om met mij, hun goedigen heer zo trouweloos en vals te handelen.

24) weet ik

Of, heb ik gemerkt.

25) juichen

Dat Gij, mij verlossende, mijn vijand de oorzaak van een groot vreugdegeschrei over mijn ondergang [dien hij wenst] beneemt.

26) onderhoudt

Of, hebt mij onderhouden, of ondersteund, en hebt mij gesteld, enz.

27) stelt

Om mij als onder uw ogen, opzicht en vaderlijke zorg steeds te hebben, en mij genadiglijk te behouden, dat ik U hier als koning mag dienen en hierna uwe heerlijkheid aanschouwen in eeuwigheid.

Copyright information for DutKant